In Memoriam: Menno Wigman

In deze extra aflevering van ondercast gedenken we Menno Wigman, die afgelopen donderdag overleed. Met Daniël Vis, Ellen Deckwitz, Frank Tazelaar, Daan Doesborgh en Joost Oomen. En met een voordracht van Menno uit de archieven. 

Je zult maar dichter zijn.

Dat denk ik als ik op een volmaakt gezichtsloze zondagmiddag in de trein naar Utrecht zit. Wat ik daar moet doen? Twee keer tien minuten gedichten voorlezen. Voor wie? In ieder geval niet voor mensen die op een poëzievoordracht zitten te wachten. Met de moed der wanhoop rangschik ik een stuk of vier, vijf gedichten waarvan ik weet dat ze me tijdens eerdere voordrachten niet in de steek lieten.

Maar dat was op de Nacht van de Poëzie. Tijdens Dichter aan Huis. Op Poetry International.

Vanmiddag zal alles anders zijn.

Dat blijkt meteen al als ik bij bushalte 11 onder Utrecht Centraal de organisatie van het evenement begroet. Wat is de bedoeling? Samen met een aantal collega-dichters – en, zo blijkt nu pas, evenzoveel stand-up comedians – moet ik vanaf het station twee busritten lang gedichten voordragen. Het is geen gewone busrit, nee, de hele dag staat in het teken van het HOV. Het wat? Het Hoogwaardig Openbaar Vervoer. Voor zover ik begrepen heb een nieuw type bus. Maar ik kan me vergissen.

Ondertussen tref ik collega-dichter Ruben van Gogh, die een bus eerder moet 'optreden'. Zijn altijd wat dromerige gezicht staat bezorgd. Vreemd is dat niet: de enige geluidsversterking waar de organisatie aan heeft kunnen denken is een megafoon.

Langzaam stroomt er een groep oude, zeg maar gerust uitgedoofde huisvrouwen bij lijn 11 samen. 'Maar dat is míjn publiek!' schmier ik nog. En dan zie ik hoe Van Gogh met megafoon en al de bus in stapt.

Daar ga je.

Ben ik aan de beurt, dan zit er nagenoeg hetzelfde soort publiek in mijn bus. Veel vrouwen met pagekapsels, duifgrijze regenjassen en moegezwoegde boezems. Ernaast wat ongeïnteresseerde echtgenoten. Ook mij is een megafoon meegegeven, en omdat ik even, heel even nooit heb willen leven – waarom zou ik deze mensen in godsnaam met mijn gedichten lastigvallen? – kan ik me eigenlijk alleen maar verontschuldigen voor mezelf. Dat doe ik dan ook, en na een of andere laffe introductie begin ik met een gedicht.

Door de megafoon.

Al na tien seconden klinkt er gemor. 'Ach jongen', zegt een van de moegezwoegde, grijsgejaste vrouwen met haar handen op haar oren, 'doe me een lol. Leg die megalofoon toch weg.'

Omdat ik hard, wat zeg ik, heel hard kan praten, leg ik mijn megalofoon bij de buschauffeur en ga ik op eigen kracht verder. Ondertussen vraag ik me af wat voor beeld de organisatie eigenlijk van dichters heeft. Denken ze nu echt dat dit publiek op poëzie zit te wachten? Dus houd ik het na een tweede gedicht voor gezien en begin ik maar wat te ouwehoeren. Over Utrecht. Over het verschil tussen treinmachinisten en buschauffeurs. En over het nieuwe bustoestel waar we nu in zitten. 'Behoorlijk hoogwaardig, niet?'

Lachend legt de buschauffeur me uit dat we helemaal niet in een nieuw soort bus zitten. 'We rijden vandaag voor het eerst over een gloednieuw wegdek. Dat is wat er bedoeld wordt met Hoogwaardig Openbaar Vervoer.' Mijn schaamte is compleet. Godzijdank – en daar is het mij natuurlijk om te doen – staat er over een paar weken duizend gulden op mijn bankrekening.

Als ik min of meer gekruisigd de eindhalte bereik, zie ik twee mededichters staan. En ook een stand-up comedian die het beduidend meer naar zijn zin heeft gehad. Na een minuut of tien begint mijn terugtocht. Olijk vraagt een vrouw: 'Is dit de dichtbus of de lachbus?'

'De dichtbus, mevrouw.'

Nog net op tijd is ze de bus uit.

Uit: Red ons van de dichters, Prometheus, 2010. 

Luister vooral ook naar de eerste aflevering van de Poëziepodcast, waarin Menno Wigman met Daan Doesborgh in gesprek ging en voordroeg.